In memoriam
Willy Theodor Wickel
geboren: Charlotteburg, 23 juli 1923
overleden: Amsterdam, 11 september 2020

 

 

Toespraak van Hans Arends

 Uitgesproken bij de crematieplechtigheid  op donderdag 17 september 2020

Gisteren was het woensdag Will. Vanaf mei 2018 hebben we zo’n beetje iedere woensdag een autotochtje gemaakt. We woonden beiden in de nieuwgebouwde Akropolistoren op het Zeeburgereiland. De afspraak was dat het wekelijkse uitje tot 21 augustus 2018 zou duren. Dat was de dag waarop je samen  met je familie het grote afscheid van dit aardse leven had gepland. Het was genoeg geweest. Je vertelde me dat je niet als een zombie wilde eindigen in een verpleeghuis. Dat wilde je jezelf en je familie niet aandoen. Ik dacht nog, ach die drie maanden houd ik wel vol.

 We maakten in die maanden uitstapjes naar vele plekken in de provincie, die we ‘onveilig’ maakten, zoals we dat noemden. Een favoriete richting was over de Schellingwouderbrug Waterland in. Met mooi weer kon het kapje van de cabrio open en snoven we de geur op van pas gegierde weilanden. We konden de koeien en schapen bijna aanraken. Van vogels had je niet veel verstand en als we weer iets voorbij zagen vliegen, was je vaste opmerking: 'Dat weet Johan allemaal’. Aan het einde van de Zeedijk, vlak voorbij de windmolen, op het parkeerterreintje richting Marken, tuurden we vervolgens stilzwijgend over het zilver glinsterende IJsselmeer. Het kapje van de cabrio mocht dan wel weer dicht.

 Tussenstop bij iedere rit was, behalve ergens koffiedrinken, een visrestaurant. En als dat een enkele keer moeilijk bereikbaar was, waren we aangewezen op een viskraam of viswinkel. Uit armoede aten we ons visje dan in de auto op. Met je bovenmatige gevoel voor netheid en decorum, had je daar zichtbaar moeite mee.
Toen de 21e augustus naderbij kwam, voegde je de daad uiteindelijk niet bij het woord. Je drang om te leven bleek uiteindelijk sterker dan je wil om te sterven.
In september zat je weer vrolijk naast me in de auto.

 Ook je aanwezigheid in en rond de Akropolistoren bleef niet onopgemerkt. Dagelijks struinde je met je rollator de buurt af. En - zeker in het begin - liet je aan iedereen die het wilde horen weten, dat het op Zeeburgereiland een ongelofelijk dooie boel was. Niets te beleven.
 Bij je drang naar vrijheid was ik niet de enige uit de toren die je daarin ondersteunde. Toen je geen auto meer mocht rijden, ging buurman Rob  wekelijks met je op stap. Jij op je scoot-mobiel en Rob op de fiets ernaast of ervoor of erachter en misschien er ook wel onder! op weg naar dierbare plekken uit je verleden. En die waren er voor jou, als jongen uit Amsterdam-Oost, volop. 

Ik kreeg van vele medebewoners regelmatig de vraag hoe het met je ging. Vaak waren je hilarische one-liners het enige dat ik te vertellen had. Het was moeilijk uit te leggen dat ik evenveel genoot van de woensdagen en er net zo naar uitkeek als jij dat deed. Ik weet niet hoe dat precies werkt maar we hadden gewoon een klik, jij en ik. We waren maatjes. En natuurlijk wisten wij van elkaar, dat je niet altijd het zonnetje in huis was en bijzondere nukken en noden had.
Maar wij waren vrienden en dan werkt het anders. Waar Juul en je kinderen soms moeite hadden met je Amsterdamse bravoure en directheid, groeide bij mij een stille bewondering voor je assertieve karakter. Jij kon een restaurant binnenstappen en luidkeels roepen 'het lijkt hier wel een bejaardenhuis!' en even later de bedrijfsleider er op attenderen dat de WC verschrikkelijk smerig was. En de serveerster gaf je de boodschap mee, dat kippensoep bij jou thuis niet alleen uit vermicelli bestond. Als ik je optreden soms wel wat te ver vond gaan, was je antwoord: 'Hans, een tevreden mens is een dood mens’.

Een belangrijke reden waarom we het zo lang uitgehouden hebben met elkaar is denk ik, dat ik, ondanks het verlies van je korte termijngeheugen, echt contact met je kon maken, echt contact met je had. Hoe dat bijzondere brein van jou precies werkte was een raadsel voor mij, maar onderhoudend was het wel. 

Na je opname in het Sarphati-huis hebben we, om in jouw jargon te blijven, het roer omgegooid. Ons vaste uitje werd IJmuiden, naar het visrestaurant ‘Kop van de Haven’. Jij had daar vrede mee omdat dezelfde tocht, zoals je zei, 'toch iedere keer nieuw voor je was’. Onze ontmoetingen verliepen steeds meer volgens een vast stramien. 's Ochtends gaf Juul aan je door dat ik zou komen. Als ik op je afdeling was, begroette je me steevast met: 'god, is het alweer woensdag?’ Toen ik je na je twee een halve maand corona-opsluiting weer voor het eerst ontmoette, was het allereerste wat je zei ‘god, is het alweer woensdag?’ 
Dan volgde hetzelfde herhalende tafereel, dat altijd begon met de opmerking van de eeuwig rokende roodharige vrouw, waar jij nou niet bepaald een warme band mee onderhield, in de rolstoel bij de uitgang: 'Zo, ga je weer met hem op pad? Nou ik wens je veel plezier'. 

 Als we in de auto zaten voelde je je een goudhaantje, zoals je zei, en prees je me de hemel in. Daarna vervolgde je: ’Nou dat hebben al die andere bewoners niet en Juul zal het ook heel fijn vinden!’ Als we ter hoogte van café Eik en Linde reden, het café waar je vaste klant was en waar Julie aan het eind van de week jouw rekening betaalde, was het steevast: 'Hans je moet me niet kwalijk nemen als ik even m'n ogen dicht doe’, om ze vervolgens de hele tocht wijd open te houden. Want uiteindelijk wilde je niets missen van wat je om je heen zag. Je hield zo van autorijden. Autorijden is vrijheid, heb je me vaker gezegd. 

Bij het restaurant was het regel dat we een plaatsje aangewezen kregen, maar jij stiefelde ijzerenheinig door naar het plekje bij het raam. En daar zaten we dan samen op het mooiste plekje van het restaurant   met uitzicht op de zee en de haven. En we deden wat we allebei zo graag deden: vis eten en over boten praten. Tot het laatst toe heb je me verbeterd, als ik weer eens een verkeerde opmerking maakte over boegwater, dat natuurlijk buiswater moest zijn.
 
De woensdagen zullen voor mij nooit meer hetzelfde zijn, Will. Ik voel me een goudhaantje, dat ik zo lang in je nabijheid heb mogen vertoeven.